TO GO in Dutch translation

• te gaan
• naar
• naartoe
• heen
• weg
• meegaan
• om te vertrekken
• weggaan
• er
• ophangen

Examples of using To go in English and their translations into Dutch

You want to go, don't you?
Je wilt weggaan, hè?

I don't exactly understand where you want to go.
Ik snap niet precies waar je naartoe wilt.

I think we're ready to go.
Ik denk dat we klaar zijn om te vertrekken.

And I know where we need to go.
Ik weet waar we heen moeten.

Jurgen, you didn't want to go.
Jurgen, je wilde niet weg.

I warned her not to go, Colonel.
Ik waarschuwde haar niet te gaan, kolonel.

Ready to go whenever you are.
Wanneer jullie er klaar voor zijn.

I want to go to Mexico with you.
Ik wil meegaan naar Mexico.

Freddie? Freddie, I want to go home, Freddie?
Freddie, ik wil naar huis, Freddie. Freddie?

You don't want to go, do you?
Je wilt niet weggaan, hè?

Because my friend advised me to go.
Omdat m'n vriend me adviseerde om te vertrekken.

Bullets don't know where they supposed to go.
Kogels weten niet waar ze naartoe moeten.

She sent Richard to where he wanted to go.
Ze stuurde Richard waar hij heen wilde.

I don't want to go alone.
Ik wil niet alleen weg.

I have asked Donna to go through our lists.
Ik vroeg Donna onze lijsten af te gaan.

This needs to go out by Tuesday.
Dit moet er dinsdag uit.

I got to go, Liam.
Ik moet ophangen, Liam.

And I want to go with her… to Chicago.
Naar Chicago. Ik wil met haar mee.

You have all voted to go.
U hebt allemaal gestemd voor weggaan.

You don't want to go with them.
Je wil niet met hen meegaan.