GELEBT - vertaling in Nederlands

• geleefd
• gewoond
• samengewoond
• overleefd
• leven
• woonde
• leefde
• leefden
• woonden
• wonen

Voorbeelden van het gebruik van Gelebt in het Duits en hun vertalingen in het Nederlands

Jahre habe ich mit ihm gelebt.
Ik heb zes jaar met hem samengewoond.

Lch habe wahrend der schwarzen Pest gelebt.
Ik heb de Zwarte Pest overleefd.

Ich habe… in zwei verschiedenen Welten gelebt.
Ik leefde in twee verschillende werelden.

Ihr habt, anders als wir, wie die Könige gelebt.
Jullie leefden als koningen met ons vergeleken.

So weit wir wissen hat Graiman alleine gelebt.
Graiman woonde alleen, zover wij konden vertellen.

Ich habe lange Zeit mit einer Lüge gelebt.
Mijn leven was een leugen voor een zeer lange tijd.

Ich hab gelebt, so lang ich konnte.
Ik heb zo lang geleefd dat ik kon.

Meine Sally und ich haben hier über 50 Jahre gelebt.
Ik en Sally hebben hier meer dan 50 jaar gewoond.

Hätten sie es getan, wenn sie weiter gelebt hätten?
Als ze nog leefden, zouden ze het gedaan hebben?

Das Wohnzimmer-Sofa ist…. visiblement gelebt und könnte erneuert werden.
De woonkamer Bank zichtbaar leefde en kan worden vernieuwd.

Gastfreundschaft wird hier gelebt- Wohlfühlen pur.
Gastvrijheid is hier woonde- voel zuiver.

Ihr habt im 1. Studienjahr zusammen gelebt und dann zog er im 2. Semester aus.
Jullie woonden het eerste jaar samen, en hij verhuisde in het tweede semester.

Ich alter Narr habe nicht gelebt.
Deze oude dwaas heeft z'n leven vergooid.

Er hat hier 20 Jahre gelebt.
Hij heeft hier zo'n 20 jaar gewoond.

So viele Leben, die gelebt werden.
Al die levens die geleefd worden.

Hier in den Körpern alter Menschen gelebt,… seit Jahren.
Wonen hier al jarenlang in de lichamen van… oude mensen.

Was immer hier gelebt hat, wir haben es geweckt.
Wat hier ook leefde, wij hebben het gewekt.

Irgendwo, wo er gelebt oder gearbeitet hat.
Ergens waar hij woonde of gestationeerd was.

Sie haben beide in Santa Paula, Kalifornien gelebt.
Ze leefden beiden in Santa Paula California.

Also, ihr zwei habt…- zusammen gelebt.
Dus, jullie tweeën woonden samen.