RACONTER - vertaling in Nederlands

• vertellen
• zeggen
• verhaal
• vertel
• vertelt
• verteld
• verhalen

Voorbeelden van het gebruik van Raconter in het Frans en hun vertalingen in het Nederlands

Dieu sait ce qu'elle a pu raconter à l'avoué!
Ze verzint van alles. God weet wat ze de advocaat heeft verteld.

En écoutant un étranger marron Lui raconter ses gains aux courses.
En luistert hij naar iemand van buiten de stad… die hem over paardenrennen verteld.

Et Laura a du lui raconter des trucs.
Laura heeft haar iets verteld.

Tu as dû lui raconter un énorme bobard.
Dan heb je haar vast een fabeltje verteld. Een klapper.

Et si une épitaphe devait raconter ma vie.
EN ALS EEN GRAFSCHRIFT MIJN LEVEN KON VERTELLEN.

C'est la fin des Contes de Canterbury racontés pour le plaisir de raconter.
HIER EINDIGEN DE VERHALEN VAN CANTERBURY, VERTELD VOOR HET PLEZIER VAN HET VERTELLEN.

Sophie aimait raconter comment Nathan lui avait sauvé la vie.
Sophie vertelde graag hoe Nathan haar leven redde.

Il adorait raconter l'histoire de Steve Van Buren.
Hij vertelde graag over Steve van Buren.

J'avais l'habitude de raconter des histoires à mon fils, le soir.
Vroeger vertelde ik bedtijd verhaaltjes aan mijn zoon.

Et c'est ce qu'ils ont voulu raconter à tous les Bajorans qu'on rencontrait.
Dat vertelden ze door aan iedereen die we ontmoetten.

J'avais l'habitude de le raconter à Milos quand il était enfant.
Ik vertelde het Milos toen hij nog klein was.

Felix était en train de me raconter la fin de son mariage.
Felix vertelde me net over het einde van zijn huwelijk.

J'ai dû lui raconter ça quand elle avait 4 ans.
Ik heb haar dat gezegd toen ze 4 was.

Meghan venait de tout me raconter sur votre nouvelle entreprise.
Meghan vertelde me net alles over je nieuwe onderneming.

Serena vient de nous raconter une histoire vraiment chelou sur elle.
Serena vertelde ons net het echte opzienbarende verhaal over haar.

Tu te souviens de l'histoire que j'avais l'habitude de te raconter?
Ken je dat oude verhaaltje nog dat ik je altijd vertelde?

Merci. Merci de me raconter ça.
Bedankt dat je me dat vertelde.

Elle était grande et aimait nous raconter des histoires.
Onze moeders waren lang. Ze vertelden graag verhalen.

Tu ferais mieux de pas lui raconter ce qu'on t'a fait.
Vertel haar geen woord over wat we met je deden.

Vous finirez de me raconter à l'hôpital.
Vertel me de rest maar in het ziekenuis.