Voorbeelden van het gebruik van Joch in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Er kwam een joch naar school met een mes.
De auto die dat joch raakte, was blauw, niet bruin.
Weet dat joch wat hij doet?
Dat joch heeft m'n portemonnee gejat!
Hè joch, ik heb goed nieuws voor je.
Heb je dat joch geld gegeven?
Dat joch wordt een echte ster. Gaat het?
Dat joch had niet lang meer te leven.-Dat is er, ja.
Dat joch kan je helpen.
Joch, we hadden maar$ 27. 000 dollar?
Zo'n joch heeft onze walkietalkies gestolen.
Dat joch met de rugzak zei radicaal'.
Ze is de moeder van dat joch maar ze is nog zo jeugdig als wat.
Joch, wat zou je voor kerst willen krijgen?
Heb je dat joch uit Lansing gezien?
Dat joch is gek.
Dat joch dat voor me schildert.
Het joch en de clown.
Dit joch is gestoord!
Dit joch is niets meer waard.