OPSCHIETEN - vertaling in Frans

se dépêcher
opschieten
haast
op te schieten
snel
zich haasten
voortmaken
te dribbelen
vite
snel
vlug
spoedig
gauw
zo
opschieten
faire vite
opschieten
snel doen
snel handelen
haast maken
wel snel
voortmaken
even snel
snel gebeuren
s'entendait
opschieten
allez
gaan
komen
variëren
wel
even
oplopen
weg
heengaan
go
naar toe
bougez
bewegen
verplaatsen
gaan
weg
beweging
stil
verschuiven
opschuiven
blijven
wiebelen
avancer
verder
vooruit
doorgaan
vooruitgaan
gaan
verdergaan
vorderen
bewegen
vooruitgang
voorschieten
magne-toi
grouille -toi
se dépêche
opschieten
haast
op te schieten
snel
zich haasten
voortmaken
te dribbelen
s'entendre
opschieten
s'entendent
opschieten
fais vite
opschieten
snel doen
snel handelen
haast maken
wel snel
voortmaken
even snel
snel gebeuren
se dépêchent
opschieten
haast
op te schieten
snel
zich haasten
voortmaken
te dribbelen
bouge
bewegen
verplaatsen
gaan
weg
beweging
stil
verschuiven
opschuiven
blijven
wiebelen
bouger
bewegen
verplaatsen
gaan
weg
beweging
stil
verschuiven
opschuiven
blijven
wiebelen
faites vite
opschieten
snel doen
snel handelen
haast maken
wel snel
voortmaken
even snel
snel gebeuren
se entendre
opschieten

Voorbeelden van het gebruik van Opschieten in het Nederlands en hun vertalingen in het Frans

{-}
  • Colloquial category close
  • Official category close
  • Medicine category close
  • Financial category close
  • Ecclesiastic category close
  • Ecclesiastic category close
  • Official/political category close
  • Computer category close
  • Programming category close
We moeten opschieten… want ik had m'n man gisteren moeten ontmoeten.
On doit avancer, car je dois trouver mon mari, disons, hier.
Opschieten, Andrea.
Vite Andréa.
Met wie kon Brody niet opschieten?
Avec qui Brody ne s'entendait pas?
dus we moeten opschieten.
On doit donc se dépêcher.
Kom, opschieten.
Viens, magne-toi!
Kunnen we opschieten?
Pouvons-nous faire vite?
Opschieten, Mike.
Grouille-toi, Mike.
Opschieten, het wordt laat!
Allez! On est en retard!
U moet opschieten met die naam. U moet hem vandaag inschrijven.
Trouvez-lui vite un nom, il faut le déclarer aujourd'hui.
Open de poort, opschieten.
Allez à la porte! Bougez!
Hij kon met niemand opschieten.
Il ne s'entendait avec personne.
dus we moeten opschieten.
il nous faut faire vite.
Kom op Mel, opschieten!
Allez, Mel, magne-toi.
ze moet opschieten.
elle doit se dépêcher.
Ja, ik denk dat ik maar moet opschieten.
Oui, je suppose que je devrais avancer.
Opschieten, in het busje.
Allez, dans le van.
Opschieten, oude man… Want mijn avond eten zal niet op jou wachten.
Grouille-toi, mon vieux… parce que mon dîner ne t'attendra pas.
We moeten een vuur maken om ze weg te houden, opschieten.
Il faut faire un feu pour les tenir à distance! Vite!
Ze kon met iedereen opschieten. David ook.
Elle s'entendait avec tout le monde, comme David.
Kunt u opschieten?
Vous pourriez faire vite?
Uitslagen: 571, Tijd: 0.0793

Opschieten in verschillende talen

Top woordenboek queries

Nederlands - Frans