Voorbeelden van het gebruik van Jouw baas in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Jouw baas is eigenaar van OCP.
En jouw baas wil Lizette de schuld geven om Maurício's hachje te redden.
En jouw baas ontslaat nu iemand.
Ik ben jouw baas.
Is het de baby van jouw baas?
Wat jij natuurlijk ook met jouw baas hebt gedaan.
Luister… Naar jouw baas.
Ik ben de baas van jouw baas.
Wie is jouw baas?
Jouw baas zei dat het goed was.
Ik ben nu jouw baas.
Eigenlijk de baas van de baas van jouw baas.
Die staat te praten met jouw baas.
Misschien zou ik jouw baas moeten zijn.
Is hij jouw baas?
en zij is jouw baas.
Jouw baas Tama had een reputatie.
Is dat jouw baas op TV?
Ja. Jouw baas?
De volgende is jouw baas.