Voorbeelden van het gebruik van Klein ding in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Er is een klein ding veranderd deze keer.
Je moet over elk klein ding discussiëren.
Je ontploft over elk klein ding.
Arm, mooi klein ding.
Er is maar een klein ding.
Dit is geen klein ding.
Moet je kijken wat een lief klein ding.
Hé, lekker klein ding.
He, nog een klein ding.
Eerst was je een kleine baby, een klein ding.
De zijzak kan klein ding zetten.
Er is één ietsiepietsie klein ding.
Niets, een klein ding.
Murray… nog een klein ding.
Nee. Arm klein ding.
Arm, klein ding.
Murray… nog een klein ding.
Nog een klein ding.
Jij bent behoorlijk sterk voor zo'n klein ding.
Maar het is geen klein ding.