Voorbeelden van het gebruik van Klein in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Ze zijn niet klein.
De kans op succes was klein.
Het maakt dat de reuzen die er wonen er klein uitzien.
Klein ongelukje. Wat was dat?
Klein kreng dat je bent.
Nea… klein meisje dat de natuur mij heeft gegeven.
gereed voor de verkoop in het klein.
Het heeft een kerk in Cannon Court. Klein Rusland.
Mijn pik is niet klein.
is erg klein.
Ben jij niet iets te klein voor een F-16-piloot?
Je ziet één klein stukje van een heel grote puzzel.
Klein Tory-jongetje.
Klein zusje.
Ik ben geen klein meisje meer, Kate.
gereed voor de verkoop in het klein.
Hij is klein.
En Groot beschermt Klein.
De kans was klein.
Hij hield hem klein.