Voorbeelden van het gebruik van Knuffelen in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Acht uur, knuffelen. Eens kijken.
Je wil me knuffelen, hè?
Nu gaan we knuffelen.
Ja, en daarna wil ik je knuffelen.
Rijden, popcorn, knuffelen.
Grappen van mijn broers. Het was huilen en knuffelen.
Knuffelen is een stom woord.
Sommige kinderen knuffelen met een deken, de mijne houdt van haar schaakstuk.
Ik wil je knuffelen.
Ik wil haar nog eens knuffelen.
Echt niet, waarom dan al dit knuffelen?
Ik wil hem gewoon knuffelen.
Kom eens. Ik wil knuffelen.
Hoe gaat het? Meer knuffelen.
D-man knuffelen rood hart op witte achtergrond.
Niet knuffelen op Melrose Avenue.
Die kan je wat steviger knuffelen.
Ik wil je gezicht knuffelen.
Ik wil haar nog eens knuffelen.
Ik mag hem niet knuffelen.