Voorbeelden van het gebruik van Uitspreken in het Nederlands en hun vertalingen in het Engels
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Ecclesiastic
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Programming
Het Raadgevend Comité inzake cultuurgoederen moet zich hierover uitspreken.
Ik kan het niet eens uitspreken.
Stil. Laat me alsjeblieft uitspreken.
Degene, waarvan ik de naam niet wilde uitspreken.
Dat kun jij niet uitspreken.
Het uitspreken van jouw Waarom kan daarbij helpen.
Dus je kunt dat wel uitspreken.
Noch wij, onze grote dank voldoende kunnen uitspreken.
En ik kan het laatste niet eens uitspreken.
Ik kan zijn naam niet eens uitspreken.
Degene, waarvan ik de naam niet wilde uitspreken.
En laat die meneer uitspreken.
De rechtbank zal het vonnis uitspreken.
Uitspreken van lastige Nederlandse woorden en klanken.
Met het uitspreken van het intuitieve weten.
Het Europees Parlement moet zich in februari 1994 uitspreken.
die ik hier niet zal uitspreken.
Sorry, maar ik kan dit niet uitspreken.
Wij kunnen evenwel standpunten uitspreken.
Bezwaar!- Laat haar uitspreken.