Voorbeelden van het gebruik van Roken in het Nederlands en hun vertalingen in het Frans
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Computer
-
Programming
Ik zeg dat hij doodgegaan is van het roken.
Moet je écht roken?
Moeder, ben je aan het roken?
Meneer, ik was aan het roken.
Ik betwijfel het. Het was waarschijnlijk de jongen waarmee ze aan het roken was.
De jongens willen dat hun- Ben je roken?
Matige gebruikers zijn zij die minder dan 5 joints per week roken.
Hij was ook aan het roken.
Alsjeblieft, we roken al niet.
Ben je gaan roken?
zou ik denken dat jullie aan het roken waren.
Ik vraag me af of we roken om het brouw te voeden.
Victoria, ik kan je zien roken.
Nee, wiet roken is illegaal.
Laten we ons uitkleden en roken.
Ben je aan het roken?
Ben je toch niet aan het roken?
Wat kun je hiermee roken?
Laten we een toast roken op ons allemaal?
Wil je roken?