Voorbeelden van het gebruik van Thuis is in het Nederlands en hun vertalingen in het Frans
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Computer
-
Programming
Dat van een bekende die bijna altijd thuis is.
Ze moet kunnen rusten, als ze thuis is.
Hij denkt dat hij thuis is.
Het ziet er uit alsof hij niet thuis is.
We moeten weten of ze niet thuis is.
Agent, kunt u ervoor zorgen dat ie om zeven uur thuis is?
Kijk eens of Barbie thuis is.
Omdat hij thuis is.
Alleen omdat hij niet thuis is?
Hoe weet je dan, dat ze niet thuis is?
Ik wacht liever tot Bob thuis is.
Ik ben blij dat Lucas thuis is.
Weet je zeker of Matt thuis is?
Het lijkt erop dat hij niet thuis is.
Maar ik denk dat hij niet thuis is.
Mag ik het toetje eten als papa thuis is?
Ik denk niet dat ze thuis is.
Detective, ik denk dat u later terug moet komen, als mijn vader thuis is.
Het lijkt erop dat hij thuis is.
Ik denk dat hij niet thuis is.