HAST - vertaling in Nederlands

hebt
haben
brauchen
verfügen
besitzen
reden
sein
geben
ben
sind
wurden
haben
geben
krijgt
bekommen
erhalten
kriegen
haben
werden
bringen
geben
gewinnen
holen
können
zit
sitzen
haben
stecken
hinsetzen
platz
liegen
befinden sich
hängen
da
verbringen
heb
haben
brauchen
verfügen
besitzen
reden
sein
geben
had
haben
brauchen
verfügen
besitzen
reden
sein
geben
bent
sind
wurden
haben
geben
is
sind
wurden
haben
geben
was
sind
wurden
haben
geben
heeft
haben
brauchen
verfügen
besitzen
reden
sein
geben
kreeg
bekommen
erhalten
kriegen
haben
werden
bringen
geben
gewinnen
holen
können
krijg
bekommen
erhalten
kriegen
haben
werden
bringen
geben
gewinnen
holen
können
zat
sitzen
haben
stecken
hinsetzen
platz
liegen
befinden sich
hängen
da
verbringen

Voorbeelden van het gebruik van Hast in het Duits en hun vertalingen in het Nederlands

{-}
  • Colloquial category close
  • Official category close
  • Medicine category close
  • Ecclesiastic category close
  • Financial category close
  • Ecclesiastic category close
  • Computer category close
  • Official/political category close
  • Programming category close
Die Umarmung hast du verdient.
Je krijgt een knuffel van me.
Du hast kein Geld, keinen Anwalt, kein Chanel.
Je hebt geen geld, advocaat of Chanel.
Ja, hast du, mein Schlaukopf.
Zo is dat, met je slimme kop.
Deswegen hast du auch nichts im Lagerhaus über mich.
Daarom had je niets in je geheugenpakhuis… over mij.
Warum, warum, warum, warum hast du das gemacht?
Waarom heb je dat gedaan? Waarom, waarom, waarom?
Du hast in meinen Sachen gewühlt?
Je bent door mijn spullen gegaan?
Was hast du mit Sean Fentress gemacht?
Wie ben je en waar is Sean Fentress?
Aber du hast das Blut seiner Mutter an dir.
Maar je zit onder het bloed van zijn moeder.
Du hast Dietriche in deinem Beutel.
Je hebt in je zak een set slothaken.
Du hast 48 Stunden, Raylan.
Je krijgt 48 uur, Raylan.
Du hast ihr nachgesehen, das muss aufhören.
Je was naar haar aan het kijken en dat moet ophouden.
Hast du deinen Sohn mitgebracht?
Is je zoon bij je?
Du… Du hast noch eine Schwester?
Had je nog een zus?
Was hast du angestellt?
Heb je iets gedaan?
Du Ratte hast mich verraten. Du.
Van jou. Jij bent de rat die me verlinkte.
Was hast du…- Danke.
Wat ben je… Dank je.
Was hast du in den Haaren?
Wat zit er in je haar?
Du hast aber den Todesstrahl nicht erwähnt!
Je hebt niets over de Doodsstraal gezegd!
Aber meine Stimme hast du.
Maar je krijgt mijn stem.
Hast du sie von ihr?
Heeft zij het je gegeven?
Uitslagen: 342099, Tijd: 0.281

Top woordenboek queries

Duits - Nederlands