CHEF - vertaling in Nederlands

• hoofd
• chef
• leider
• chief
• baas
• opperhoofd
• commandant
• stamhoofd
• manager
• sir
• heerser
• aanvoerder
• dirigent
• leader

Voorbeelden van het gebruik van Chef in het Frans en hun vertalingen in het Nederlands

Festre, Jacques, chef technicien à l'Office national de l'emploi.
De heer Festre, Jacques, chef technicus bij de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening.

Chef, les dieux ont changé d'avis, à propos de Xibalba.
Opperhoofd. De goden hebben hun mening veranderd over Xibalba.

Il sera un plus grand chef que Cochise ou plus belliqueux que Geronimo.
Hij kan een grotere leider worden dan Cochise… of een ergere duivel dan Geronimo.

Que faites-vous là chef?
Chef. Wat doe jij hier?

Il a réussi, Chef.
Het is 'm gelukt, opperhoofd.

Chef! Il possède l'ile entière.
De man is eigenaar van het hele eiland.

Avec tout le respect que je vous dois Chef, ce sont mes affaires.
Met alle respect, chef. Dat zijn mijn zaken.

Tous les fracas ne sont pas porteurs de victoire, Chef.
Je kunt niet altijd winnen, opperhoofd.

La chef Bernadette est la premiere a descendre.
Teamleider Bernadette daalt als eerste af.

J'ai lu qu'elle était chef du service de chirurgie de l'hôpital?
Ze is toch… chef de clinique in het ziekenhuis?

Appelez-moi Jim, pas Chef.
Noem me Jim, niet opperhoofd.

Chef, vous ne me croirez pas.
Sergeant, je gelooft het niet.

Qui a-t-il, chef?
Wat is er, chef?

Ne tirez pas, Chef.
Niet schieten, opperhoofd.

Chef, on ne trouvera plus de matos dans la Une.
Sergeant, we zullen geen materieel meer vinden in Toren Een.

Désolé chef, je déteste vous déranger, mais.
Sorry dat ik u stoor chef, maar.

Trouve chef.
Zoek opperhoofd.

Chef, il y a le feu ici!
Sergeant, er is hier brand!

Tiens, chef.
Hier chef.

Salut, Chef.
Hé, opperhoofd.