Voorbeelden van het gebruik van Diga in het Spaans en hun vertalingen in het Nederlands
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Computer
-
Programming
Diga su nombre.
¿Qué? Esa es la historia que quiere que diga,¿cierto?
Tú serás mi mono, hasta que yo diga que ya no eres mi mono.
Lo que usted diga, jefe.
¿Por qué te preocupa lo que diga su madre?
Diga su nombre y su caso.
Noem uw naam en uw zaak.no sé qué quieres que diga.
ik weet niet wat je van mij wilt horen.No me importa lo que Zeus diga, no me iré contigo.
Kan me niet schelen wat Zeus wil. Ik ga niet mee.Lo que usted diga, juez.
Wat jij wilt, Judge Judy.No nos importa lo que diga Rush. No confiamos en él.
Het interesseert ons niet, wat Rush zei, we vertrouwen hem niet.Cuando se encienda la luz roja, por favor diga lo siguiente.
Als het rode licht aan gaat, noem dan alstublieft in de volgende volgorde.Claro, y ustedes quieren que yo diga que fue él.
Nu wilt u van mij natuurlijk horen dat hij 't was.Es mi clase, hablará como yo diga.
Dit is mijn klaslokaal en je praat zoals ik dat wil.Como usted diga, Srta. Terrill.
Zoals u wilt, Miss Terrill.Diga que es una pre-orientación antes de llegar a las partes del cerebro increíble.
Noem het een voor-oriëntatie, voordat je tot de brein-warboel delen begint.quiero que me lo diga él.
wil ik dat van hem horen.Haz todo lo que te diga.
Doe wat ik wil.Lo que usted diga, Sr. Stoddard.
Wat u wilt, Mr Stoddard.¡No me diga"amiguito", no soy su amiguito!
Noem me niet je maat. Ik ben je maat niet!Un gran jurado solo escucha lo que le diga la fiscalía.
Zo'n grand jury hoort alleen, wat de openbaar aanklager wil, dat ze hoort.
