HATTEST - vertaling in Nederlands

• had
• was
• kreeg
• droeg
• zat
• hebt
• heb
• ben
• bent
• gehad
• is
• zit
• krijg

Voorbeelden van het gebruik van Hattest in het Duits en hun vertalingen in het Nederlands

Das hattest du auch vergessen.
Die was je ook vergeten.

Tachibana, was hattest du bei Frage 3?
Tachibana, welke waarde kreeg je voor vraag 3?

Aber du hattest doch Spaß, oder?
Maar je had plezier, toch?

Hattest du Erfolg?
Ben je geslaagd?

Hattest du je das Gefühl, dass was Schlimmes passieren wird?
Wat? Heb je ooit het gevoel er iets gaat gebeuren?

Du hattest'ne Pyjama-Party mit meiner Mama.
Jij hebt bij mijn mama gelogeerd.

Das hattest du bei unserer Jubiläumsparty an?
Die droeg je toch ook op ons feest?

Du hattest so viele Fragen.
Je zat zo vol met vragen.

Ja. Und du hattest beinahe Erfolg.
En je was bijna succesvol. Ja.

Hattest du ein Baby, Amelia?
Kreeg jij een baby, Amelia?

Weil du Recht hattest, Onkel Phil. Wieso?
Waarom? Je had gelijk, oom Phil?

Du hattest gerade erst eine OP.
Je bent net geopereerd.

Was hattest du vor?
Wat ben je van plan?

Du hattest Trigonometrie?
Heb jij… Deed jij trigonometrie?

Du hattest doch Latein, oder?
Jij hebt toch Latijn gehad?.

Wann hattest du die zuletzt an?
Wanneer droeg je die laatst?

Wo hattest du dich versteckt?
Waar zat je verstopt?

Was hattest du vor, Greg?
Wat was je van plan, Greg?

Du hattest die gleiche Behandlung wie ich.
Je kreeg dezelfde behandeling als mij.

Warum nicht? Wann immer du Gelegenheit hattest.
Je had alle kans, nietwaar?