Voorbeelden van het gebruik van Ding in het Nederlands en hun vertalingen in het Spaans
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Computer
-
Programming
Maar één ding moet je weten, ik heb niemand vermoord.
Maar ze hadden één ding achtergelaten… een groot, houten paard.
Maar het ding is Trey.
Zo'n ding waarmee ze spijkers uit planken trekken.
Dat is het ding met de kaarten.
Het had eigenlijk maar één ding te maken: daten en relaties.
Ik krijg dit oude ding niet aan het werk.
Het ding met Emily.
En dat ding noem je een gave.
Een ding moet je van me weten,
Dit ding is vuilnis.
U gebruikt blijven doet je ding als je denkt dat goed is.
Dat ding is van mij.
IK kan dat ding nergens meenemen, schatje.
Welk ding met de afstandsbediening?
Dat was zijn ding, kunst, schilderen.
Kan dit ding niet sneller?
Okay, dat ding moet uit!
Eén ding… is.
Maar een ding verloor ik nooit uit mijn ogen, dat was jij, Jesse.