Voorbeelden van het gebruik van Feit in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Het feit dat ik een land bestuur, is compleet gestoord.
Dat is dan vanwege het feit dat het illegaal is, neem ik aan.
Mijnheer de Voorzitter, de douane-unie met Turkije is een feit.
Bobbie, waarheid en feit zijn niet hetzelfde.
Die komt er, dat is een feit, en dat is ook maar goed zo!
Da's een feit, zei ik.-Wat?
Maar het feit is, onze zaken zijn onze zaken.
Wat is feit twee?
Ze verhulden het feit dat je nog leefde.
Levenslang leren is dus geen beleidsideaal, maar een feit.
Mr Stanton, ieder feit daarin is fout.
Dat is een feit waaraan wij niets kunnen veranderen.
Dat zijn feit.
Het feit ik dat hem niet aan haar wilde geven?
Feit is, dat we nu allemaal bio-robots zijn.
Het feit dat wat ik wil, misschien niet mogelijk is.
Klimaatverandering is een feit.
Het is geen grapje, maar een feit.
Feit een: Wie profiteert?
Dat is een feit.