LOS - vertaling in Nederlands

• er
• gaan
• los
• er aan de hand
• vooruit
• hand
• weg
• kom
• kwijt
• opschieten
• komaan
• ervandoor
• vertrekken
• mis
• lot
• ophangen
• wegwezen
• daar
• kom op
• gebeurd

Voorbeelden van het gebruik van Los in het Duits en hun vertalingen in het Nederlands

Los, zurück. Zurück.
Kom op, achteruit.

Hey, Bobby, weißt du, was bei Brick los ist?
Hé Bobby… Weet je wat er aan de hand is met Brick?

Was ist hier los, Billy? Drei Asse!
Wat is hier aan de hand, Billy? Drie azen!

Was ist los mit dir? Dir auch?
Jij ook. Wat is er met je aan de hand?

Bruder! Lass ihn los, Bruder!
Laat hem los, broeder. Broeder!

aber er musste los.
maar hij moest gaan.

Aber ich muss in fünf Minuten los, meinen Sohn abholen.
Maar ik moet over vijf minuten weg om m'n zoon op te halen.

Los, Ali, ich bin es.
Vooruit, Ali. Ik ben het.

Los, wir hauen ab! Gewonnen!
Kom op, we gaan. Wij winnen!

Was ist los mit Penelope?
Wat is er aan de hand met Penelope?

Nate wusste nicht, was zwischen Cassie und Maddy los war.
Nate wist niet wat er gebeurd was tussen Cassie en Maddy.

Was ist los mit dir? Oder du?
Of jij? Wat is er met je aan de hand?

Conner? Bitte, lass mich los.
Laat me los, alsjeblieft. Conner?

Drei Asse! Was ist hier los, Billy?
Wat is hier aan de hand, Billy? Drie azen!

Tut mir wirklich leid, aber ich muss los.
Sorry, ik moet echt gaan.

Los, bringen wir es hinter uns.
Kom, laten we dit afhandelen.

Also schickte ich ihn los, um es herauszufinden.
Dus stuurde ik hem weg om het uit te zoeken.

Los, aufstehen und umdrehen.
Vooruit, sta op en draai je om.

Los, Jungs. Alle ins Auto.
Kom op, jongens. Iedereen in de auto.

Was ist mit dir los, Judith?
Wat is er aan de hand met jou, Judith,?