Voorbeelden van het gebruik van Weg in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Hoe konden we weg zonder mijn vader?
Weg met het oude in de.
Jij niet. Jij vertelde me dat Batman weg was.
Bij de middernachtcontrole was ze weg.
En ik… ik was weg.
We halen hem van de weg af.
Heeft iemand hem weg zien gaan?
Je moet gewoon weg uit dit huis.
Ga niet weg, blijf bij me.
maar ze was weg.
Nee. Miles, ik moet weg.
Dat je dat niet zegt, als ik weg ben.
René! Andreas is helaas weg.
Op het strand en 3 op de weg.
Maakt niet uit waarheen, als we maar weg zijn.
Ik was weg met het team.
Ik ben weg bij m'n familie.
Een reden om van onszelf weg te rennen, of van elkaar.
Ik wil hier weg zijn bij zonsondergang.
LeBlanc en z'n dochter zijn weg.