WEG - vertaling in Nederlands

• weg
• manier
• pad
• neer
• gaan
• kwijt
• weggaan
• route
• buurt
• eraf
• ervandoor
• kant
• reis
• wegwezen
• verdwenen
• vertrokken
• weggeweest
• vermist

Voorbeelden van het gebruik van Weg in het Duits en hun vertalingen in het Nederlands

Meine Kraft ist weg, aber nicht mein Wille.
Ik ben mijn kracht wel kwijt, maar niet mijn wil.

Ich habe Heisenbergs Weg versucht.
Ik heb Heisenbergs manier geprobeerd.

Ja. Ja, dort drüben ist ein Weg.
Ja, daar is een pad.

Bei der Mitternachtskontrolle war sie weg.
Bij de middernachtcontrole was ze weg.

Sie war hier und ist weg.
Ze was hier, maar is vertrokken.

Irgendwann ging sie weg.
Op een dag was ze verdwenen.

Ich kann nicht weg, oder?
Ik kan niet weggaan, toch?

Hey. Ok. Legt das weg und ruht euch aus.
Oké. Leg dat neer en rust wat uit. Hé.

Mein Zuhause ist weg, und meine Mutter hasst mich.
Ik ben mijn thuis kwijt en mijn moeder haat me.

Wir müssen weg, Jack! -Warum nicht?
We moeten gaan, Jack! Waarom niet?

Das ist nicht der Weg, Dana.
Dit is niet de manier, Dana.

Wir haben alle unseren eigenen Weg.
We hebben allemaal ons eigen pad.

Sag das nicht, wenn ich weg bin.
Dat je dat niet zegt, als ik weg ben.

Was sie nicht angerührt hat, seit sie weg ist.
Ze heeft het niet aangeraakt sinds ze vertrokken is.

Carlos! Carlos! Er ist weg.
Carlos? Carlos? Hij is verdwenen.

Wir haben den Weg des Taxis bis zur Baustelle verfolgt.
We traceerden de route van de taxi vanaf de bouwplaats.

Ich kann nicht ohne mein Rad weg.
Ik kan niet weggaan zonder mijn fiets.

Waffe weg oder ich schieße! Hamid!
Wapen neer of ik schiet! Hamid!

Moment. Ich kann nicht weg.
Wacht. Ik kan niet gaan.

Mich. Ich habe einen Weg gefunden.
Mij. Ik heb 'n manier gevonden.