Voorbeelden van het gebruik van Sagtest doch in het Duits en hun vertalingen in het Nederlands
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Aber Du sagtest doch, das die Krise überstanden sei.
Je zei toch dat die crisis opgelost is? Du sagtest doch, das Haus hat eine bewegte Geschichte?
Je zei toch dat dat huis een verleden heeft?Du sagtest doch, wir dürfen keinen Hund haben.
Je had toch gezegd dat we geen puppy kregen.Du sagtest doch, er sei tot?
Je zei toch dat hij dood was?Du sagtest doch, er wurde ausgestoßen?
Je zei toch, dat hij was verbannen?Du sagtest doch, du seist ein guter Schnüffler?
Weet Du sagtest doch, er kommt nicht.
Je zei toch dat hij niet.Du sagtest doch, es sei ein Himmelfahrtskommando, nicht? Was?
Aber du sagtest doch selbst.
Maar je zei net zelf.Das war gestern. Du sagtest doch, dass wir freitags fliegen.
Je zei toch dat onze vlucht op vrijdag was? 2 uur, gisteren.Wie sagtest du? Du sagtest doch, wir hatten nur.
Wat was het? Maar je zei toch dat we gewoon twee mensen waren die.Du sagtest doch, ich soll abhauen.
Je zei zelf dat ik ervandoor moest gaan.Du sagtest doch, ich soll vorbeikommen. Hallo, Sabino.
Ik wist niet dat je zou komen. Hallo, Sabino.Du sagtest doch, im Krater sind Tote. -Verschwinden wir.
Je zei toch dat de krater gevuld was met doden? We gaan.Du sagtest doch, sie seien hier?
Je zei toch dat ze hier zouden zijn?Du sagtest doch, du hast das alles für die Zukunft deines Kindes getan.
Du sagtest doch, es sei sinnlos.
Je zei toch dat Du sagtest doch, wir sollten gesunden Abstand zu Leuten im Gefängnis wahren?
Jij zei toch… dat we gepaste afstand moesten nemen?Du sagtest doch immer, du hättest kein Hutgesicht?
Weet Du sagtest doch, Jennifer wäre zu Hause?
Je zei toch dat Jennifer thuis was?
