FAISAIS - vertaling in Nederlands

• deed
• maakte
• was
• mee bezig was
• liet
• moest
• ging
• gewoon
• doe
• doen
• doet
• maken
• maak
• laat

Voorbeelden van het gebruik van Faisais in het Frans en hun vertalingen in het Nederlands

Je faisais une piqûre.
Ik moest een spuitje geven.

Je faisais brûler votre lait,
Ik liet de melk aanbranden,

Je te faisais à manger.
Maar ik ging eten maken.

Tu savais ce que je faisais.
Je wist waar ik mee bezig was.

Qu'est-ce que tu faisais, Ha Ni?!
Wat was je aan doen, Ha Ni?!

Si je faisais ça, tu n'aurais pas le choix, Charlie.
Als ik dat doe heb je geen keuze, Charlie.

Je ne faisais que regarder mon calendrier.
Ik kijk gewoon naar mijn agenda.

Je faisais un croquis des dents de mon frère
Ik was de tandgegevens van mijn broer aan het tekenen.

Que faisais-tu dans l'église?
Wat moest je in de kerk?

Je faisais juste ce que tu aimes.
Ik ging gewoon mee in jouw fantasie.

Possible, mais tu faisais croire à Roxana qu'elle devenait folle.
Dat kan, maar je liet Roxana geloven dat ze gek was.

Comment n'ai-je pas pu voir ce que tu faisais?
Hoe kon ik nou niet in de gaten hebben waar je mee bezig was.

Et si tu te faisais buter avec l'un d'eux un jour?
En wat doe je als je op een dag door eentje gedood wordt?

Et si tu faisais ton travail, et je fais le mien?
Als jij jouw werk doet, doe ik het mijne?

Quand ces gars sont venus chez toi, tu faisais quoi?
Toen die mannen binnenkwamen, wat was je aan het doen?

Je faisais la poussière dans le bureau
Ik was in de studeerkamer aan het afstoffen,

Forman, que faisais-tu au"Le Motel" la nuit dernière?
Forman, wat moest jij in Le Motel?

Ce que tu faisais, c'est briser le coeur de ton père!
Je brak gewoon je vader z'n hart. Dat deed je gewoon!.

Je faisais vraiment l'amour avec Mme Hooper.
Ik ging daadwerkelijk met Mrs Hooper naar bed.

Elle disait, que tu la faisais rire.
Ze vertelde dat je haar liet lachen.