FAIS - vertaling in Nederlands

• doe
• maak
• laat
• ben
• geef
• moet
• ga
• zorg
• zet
• zal
• wel

Voorbeelden van het gebruik van Fais in het Frans en hun vertalingen in het Nederlands

Tu fais le 1er pas
Jij zet de eerste stap

Je fais une suture en bourse qui devrait faire l'affaire.
Ik zal het toenaaien. Dat lost het op.

Et comment je fais pour retrouver Rebecca et Danny maintenant?
Hoe ga ik Rebecca en Danny nu vinden?

Mais si je gagne, tu fais ta danse à tout le monde.
Als ik jou versla, moet je dat dansje voor iedereen doen.

Je ne fais pas de la critique d'art, mais cette chose est horrible.
Ik ben geen kunstcriticus, maar dit ding is verschrikkelijk.

Leçons 297- Le pardon est le seul don que je fais.
Les 297- Vergeving is het enige geschenk dat ik geef.

Je sais ce que tu fais.- Ah, oui?
Ik weet wel wat je doet?

Ne me fais pas regretter ça. Je t'ai invitée Jeannie.
Zorg dat ik geen spijt krijg dat ik je heb uitgenodigd, Jeannie.

Maintenant, fais revenir Brody
Zet nu Brody terug

Je fais mes délices de tes statuts,
Ik zal mijzelven vermaken in Uw inzettingen;

Fais ce que tu fais pour effrayer les gens dans le couloir.
Je moet dat ding doen waarmee je mensen van de gang verjaagt.

Je fais du droit la nuit.
Ik ga 's nachts rechten studeren,

Je fais la liaison avec le ministère de l'intérieur anglais.
Ik ben de liaison van de ambassade met het Britse ministerie van binnenlandse zaken.

Le 10 décembre? C'est notre Noël, et je fais une fête.
Het is onze kerstmis, en ik geef een feestje.

Ne t'en fais pas, je viendrai te rendre visite dans 5 ou 6 ans.
Ik kom wel eens bij je langs over vijf of zes jaar.

Fais qu'il m'oublie.
Zorg dat hij me vergeet.

Je fais mes délices de tes statuts, Je n'oublie point ta parole.
In uw inzettingen zal ik mij verlustigen, uw woord zal ik niet vergeten.

Fais encore un pas,
Zet nog een stap

Je fais la fermeture ce soir,
Ik moet vanavond sluiten,

Je fais sûrement partie de ces gens qui n'auraient pas eu le courage.
Ik ben waarschijnlijk een van die mensen die daarvoor niet het lef hebben.